Gadamer
1. Hans-Georg Gadamer (1900-2002). Filosoof.
Gedragscode
1. Set van professionele normen soms aangevuld met waarden waaraan een beroepsgroep en/of medewerkers van een organisatie zich moeten houden
Geldig
1. Indien bij een deductieve argumentatie de afleiding correct is.
Voorbeeld
Als bewering P waar is, dan is bewering Q waar
Bewering P is waar
---------------------------------------------------
Bewering Q is waar
Dus ook geldig (maar niet gezond) is:
Als ik mijn ogen open, dan zie ik niets
Ik open mijn ogen
---------------------------------------------------
Ik zie niets
Geldige argumentatie
1. Argumentatie die geldig is.
Gezond
1. Fysiek en psychisch welzijn
2. Indien bij een deductieve, geldige argumentatie de redenering ook waar is.
Voorbeeld
Als ik mijn ogen open, dan kan ik zien
Ik open mijn ogen
---------------------------------------------------
Ik kan zien
Gezonde argumentatie
1. Argumentatie die gezond is.
Goddelijke-gebodstheorie (Divine Command Theory)
1. Normatieve theorie die ervan uitgaat dat het moreel goede identiek is aan wat door (een) God is bevolen. Moreel verkeerd is datgene dat verboden is door God. Moreel goed is datgene wat voorgeschreven is door God.
Godsbewijs (ontologisch-)
1. Godsbewijs: een bewijs waarmee het bestaan van God kan worden bewezen. Ontologisch (hier): uit het zijn van God. Volgens de definitie van God moet God wel bestaan.
Gorgias
1. Gorgias (ca. 5e eeuw v.c.). Filosoof.
Griekse lente
1. Periode van bloei in Antiek Griekenland, 6e v.c. Begin presocratische filosofie.
Grond
1. Basis
2. Oorzaak
Grotius
1. Hugo Grotius (ook wel Hugo de Groot) (1583-1645). Filosoof.